Lamentations 3

1

Aleph

. Ik ben de man, die ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid.
 Aleph In dit hfdst. zijn doorgaans drie verzen na elkander met dezelfde letter beginnende; zie boven Lam 1:1 .
,
 Ik ben de man, De profeet spreekt hier van zichzelven alleen niet onder den naam van een man, maar van de gehele kerk, die maar een lichaam uitmaakt.
,
 Zijner verbolgenheid Te weten des Heeren; vergelijk Isa 10:5 .
2

Aleph

. Hij heeft mij geleid en gevoerd in de duisternis, en niet in het licht.
 in de duisternis, Dat is, in grote ellenden en zwarigheden; zie Gen 15:12 . Alzo betekent licht hier groten welstand; zie Psa 27:1 .
3

Aleph

. Hij heeft Zich immers tegen mij gewend, Hij heeft Zijn hand den gansen dag veranderd.
 Zijn hand Dat is, plaag, straf. Zie Psa 32:4 .
,
 veranderd Of, omgekeerd; de zin is: Nu slaat Hij mij met die hand, met welke Hij mij tevoren heeft beschut en beschermd. In een woord: Hij stelt zich geheel anders tegen mij dan Hij placht te doen; zie de aantekening Psa 77:11 .
4

Beth

. Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt, Hij heeft mijn beenderen gebroken.
 Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt, Dat is, de tekenen van zijn zware hand tegen mij, vanwege mijne zonden, blijken daaraan, dat mijn vlees vergaat en mijne huid verrimpelt.
,
 beenderen gebroken Dat is, Hij heeft mij al mijne kracht benomen. Zie ook boven Lam 1:13 , en Psa 6:3-4 , en Psa 32:3 , en Psa 51:10 , en Psa 141:7 ; Isa 38:13 .
5

Beth

. Hij heeft tegen mij gebouwd, en Hij heeft mij met galle en moeite omringd.
 heeft tegen mij gebouwd, Dat is, Hij heeft mij rondom bezet en besloten als met bolwerken der ellenden, zodat ik zijn hand niet kan ontkomen of tegenstaan; zie Job 10:17 .
,
 galle en moeite omringd De gal betekent, vanwege hare bitterheid, grote ellenden en kwaad, dat den mensen overkomt, alzo vs.19; Jer 8:14 , en Jer 9:15 , en Jer 23:15 ; zie Psa 69:22 .
6

Beth

. Hij heeft mij gezet in duistere plaatsen, als degenen, die over lang dood zijn.
 Hij heeft mij gezet Dat is, Hij heeft mij in grote zwarigheden gebracht; zie vs.2; Eze 37:13 . Anderen verstaan dit van de gevangenis, waarin Jeremia heeft gesloten gelegen. Anderen verstaan het van de graven.
,
 als degenen, Hebreeuws, als de doden der eeuwigheid; dat is gelijk degenen, die over langen tijd gestorven en nu al vergeten zijn; vergelijk Psa 88:5-7 , en Psa 143:3 , en de aantekening aldaar.
7

Gimel

. Hij heeft mij toegemuurd, dat ik er niet uit gaan kan; Hij heeft mijn koperen boeien verzwaard.
 mij toegemuurd, Zie Job 19:8 ; zie ook boven vs.5, en onder vs.9.
,
 mijn koperen boeien verzwaard Of, mijn stalen boeien. Anders, mijn ijzers; dat is, Hij heeft mijne ellenden, die mij omsingelen, van tijd tot tijd meer en meer vergroot.
8

Gimel

. Ook wanneer ik roep en schreeuw, sluit Hij de oren voor mijn gebed.
 sluit Hij Of, Hij sluit mijn gebed uit; dat is, Hij neemt mijn gebed niet aan, immers gevoel ik geen verlichting; vergelijk Psa 22:2 , en Psa 77:8 , enz.
9

Gimel

. Hij heeft mijn wegen toegemuurd met uitgehouwen stenen, Hij heeft mijn paden verkeerd.
 Hij heeft mij wegen toegemuurd Dat is, Hij heeft mij alle wegen van uitkomst afgestopt met onoverwinnelijke verhindernissen; zie Num 22:24 ; Job 19:8 , en Hos 2:5 .
,
 uitgehouwen stenen, Of, gesnedene; zie 1Ch 22:2 ; zie ook Isa 9:9 .
,
 heeft mijn paden verkeerd Dat is, Hij heeft al mijne aanslagen teniet gemaakt, die ik voorgenomen had tot mijne verlossing. Het is enerlei zin met vs.5, 7.
10

Daleth

. Hij is mij een loerende beer, een leeuw in verborgen plaatsen.
 Hij is mij een loerende beer, Of, Hij heeft op mij geloerd als een beer, enz.; vergelijk Job 10:16 ; Isa 38:13 ; Hos 5:14 , en Hos 13:8 ; Amo 5:19 .
,
 een leeuw in verborgen plaatsen Een leeuw, schuilende in zijn hol en loerende op de mensen of beesten, die voorbijgaan, om die te betrappen en te verslinden. Zie deze gelijkenis ook Hos 5:14 , en Hos 13:7 .
11

Daleth

. Hij heeft mijn wegen afgewend; en Hij heeft mij in stukken gebroken; Hij heeft mij woest gemaakt.
 Hij heeft mijn wegen afgewend; Dat is, Hij heeft mijne daden geheel tot een ander einde gewend dan ik gemeend had. Anders: Als mijne wegen wederspannig [of afwijkende] zijn, zo verbreekt of verscheurt Hij mij.
,
 en Hij heeft mij Dat is, Hij heeft zo den kerkestand als de politie verscheurd en te schande gemaakt.
,
 in stukken gebroken; Gelijk een schaap, dat in de klauwen der leeuwen of der beren vervalt.
,
 Hij heeft mij woest gemaakt Dat is, Hij heeft mij beroofd van mijne vrienden, goederen en alle behulpzame middelen, zodat ik niets behouden heb.
12

Daleth

. Hij heeft Zijn boog gespannen, en Hij heeft mij den pijl als ten doel gesteld.
 Hij heeft Zijn boog Dat is, Hij heeft zijne wapenen tegen mij bereid om gestrengelijk met mij te handelen. Gode worden hier en elders figuurlijkerwijze, stoffelijke wapenen toegeschreven. Zie Jdg 7:20 ; Job 16:12 ; Psa 21:13 ; Hab 3:9 , Hab 3:11 ; Isa 27:1 , en Isa 34:5-6 .
,
 gespannen, Hebreeuws, getreden; zie Psa 7:13 , en Lam 2:4 .
,
 Hij heeft mij den pijl Zie Job 16:12 , en vergelijk Job 7:20 ; zie ook Psa 64:4 .
13

He

. Hij heeft Zijn pijlen in mijn nieren doen ingaan.
 Zijn pijlen Hebreeuws, de zonen, of kinderen van zijn pijlkoker; zie Job 6:4 . Daarom worden de pijlen aldus genoemd omdat zij in den pijlkoker besloten zijn; Psa 127:4-5 , worden ook de zonen bij pijlen vergeleken.
,
 in mijn nieren doen ingaan Dat is, Hij heeft de pijlen zijner plagen doen gaan tot in de binnenste delen mijns lichaams en mijner ziel. Zie Job 16:13 , en Job 19:27 ; Psa 139:13 .
14

He

. Ik ben al mijn volk tot belaching geworden, hun snarenspel den gansen dag.
 al mijn volk Te weten al dengenen, die mijne vrienden en bekenden geweest zijn; inzonderheid dengenen, die afgevallen zijn vanwege deze zware ellenden, die Gij, Heere, ons toeschikt.
,
 tot belaching geworden, Dat is, een stof van belaching en bespotting.
,
 snarenspel Hebreeuws, snarenslaging. De zin is: Zij dichten liedjes van mij en hebben hun genoegen daarin, dat zij mij dagelijks in hunne liedjes mijne ellende verwijten en voorwerpen; zie Job 17:6 , en Job 30:9 , en Psa 69:13 , en onder vs.63; vergelijk Deu 28:37 .
15

He

. Hij heeft mij met bitterheden verzadigd, Hij heeft mij met alsem dronken gemaakt.
 met bitterheden verzadigd, Of met grote bitterheid, of met gans bittere spijs; dat is met groten angst, kruis en droefheid; zie boven vs.5, en onder vs.19.
,
 Hij heeft mij met alsem dronken gemaakt Te weten, de Heere heeft mij, door de veelheid van droefenissen en smarten, schier van mijne zinnen en verstand beroofd.
16

Vau

. Hij heeft mijn tanden met zandsteentjes verbrijzeld, Hij heeft mij in de as nedergedrukt.
 Hij heeft mijn tanden Dat is, Hij heeft mij zulk brood te eten gegeven, dat vol zandstenen was, hetwelk mij de tanden gebroken heeft; zie Pro 20:17 .
,
 Hij heeft mij in de as nedergedrukt Dat is, Hij heeft mij tot den allernederigsten en verachtelijksten staat gebracht.
17

Vau

. En Gij hebt mijn ziel verre van den vrede verstoten, ik heb het goede vergeten.
 mijn ziel Dat is, allen welstand en vreugde hebt Gij, o Heere, ver van mijn hart weggedaan.
,
 ik heb het goede vergeten Hij wil zeggen: Ik heb nu zolang in ellende geleefd, dat ik vergeten heb wat welstand en geneugte is; mij heugen geen goede dagen meer.
18

Vau

. Toen zeide ik: Mijn sterkte is vergaan, en mijn hoop van den Heere.
 Mijn sterkte Te weten, om deze ellende langer te kunnen dragen.
,
 mijn hoop van den HEERE Te weten, dat ik van dezelve eenmaal zou kunnen verlost worden, gelijk ik van den Heere gehoopt had.
19

Zain

. Gedenk aan mijn ellende en aan mijn ballingschap, aan den alsem en galle.
 Gedenk aan mijn ellende Anders: gedenkende, of als ik gedacht.
,
 ballingschap, Vergelijk boven Lam 1:7 .
,
 aan den alsem en galle Dat is, aan de bitterheid, die daarin was. Zie vs.5, 15.
20

Zain

. Mijn ziel gedenkt er wel terdege aan, en zij bukt zich neder in mij.
 gedenkt er wel terdege aan, Hebreeuws, gedenkende gedenkt er mijne ziel aan; dat is, zij overdenkt en overlegt wel ernstiglijk de ellenden, die mij zijn overkomen vanwege mijne zonden.
,
 zij bukt zich neder in mij Zij wordt er door vernederd en gedwee gemaakt.
21

Zain

. Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen;
 Dit zal ik mij ter harte nemen, Alsof hij zeide: Als ik deze dingen, [te weten die straks zullen verhaald worden] wel overweg, zo zal ik daaruit besluiten dat God mij nog eindelijk zal genadig zijn.
22

Cheth

. Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben;
 Het zijn de goedertierenheden des HEEREN, Dat is, het is aan de overvloeiende genade Gods toe te schrijven.
,
 dat Zijn barmhartigheden Dat is, dat Hij ons nu nog zijne genade bewijst.
23

Cheth

. Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot.
 Zij zijn allen morgen nieuw, Zie Psa 73:14 . De zin is: Wij gevoelen alle dagen nieuwe bewijzen uwer goedertierenheid te onswaarts.
,
 Uw trouw is groot O Heere, uwe trouw is groot in het volbrengen uwer beloften; 1Co 10:13 ; 2Ti 2:13 .
24

Cheth

. De Heere is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen.
 De HEERE is mijn Deel, De Heere is het, die mij aan ziel en aan lichaam onderhoudt, zijnde in alle manier voor mij genoegzaam, Gen 17:1 ; Psa 16:5 , en Psa 73:26 ; Jer 10:16 .
,
 zegt mijn ziel, Dat is, ik ben in mijn hart daarvan genoegzaam verzekerd; zie de aantekening Psa 16:5 , en Psa 18:3 , en Psa 73:25-26 ; Rom 8:38 .
25

Teth

. De Heere is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziele, die Hem zoekt.
 die Hem verwachten, Dat is, die vastelijk zich op Hem verlaten en met waar geloof op Hem vertrouwen.
,
 der ziele, Dat is, den mens, die zich van ganser harte benaarstigt om God te genaken door de middelen, die Hij verordineerd heeft om tot zijne kennis te komen.
26

Teth

. Het is goed, dat men hope, en stille zij op het heil des Heeren.
 Het is goed, Hij is gelukkig, die zijne hoop vast op den Heere gesteld heeft en in stilheid verlossing van den Heere is verwachtende; zie Psa 37:7 ; zie ook Isa 30:7 . Anders: het is goed als men smart lijdt, dat men stil zij, enz.
,
 op het heil des HEEREN Dat is, op de verlossing, die de Heere bewijst dengenen, die op Hem vertrouwen.
27

Teth

. Het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt.
 voor een man, Dat is, voor een iegelijk. Anderen verstaan door man een voortreffelijken man.
,
 dat hij het juk Dat is, dat hij kruis en tegenspoed lijdt, en zich der tucht onderwerpt, opdat zijn boze en verdorven natuur getoomd en getemd worde; vergelijk Psa 119:71 .
,
 in zijn jeugd draagt Eer de zonde te diep in zijn hart wortele en ten enemale over hem heerse.
28

Jod

. Hij zitte eenzaam, en zwijge stil, omdat Hij het hem opgelegd heeft.
 Hij Te weten, die het juk in zijne jeugd heeft leren dragen. Anders: hij zal zitten, enz., of, [dat] hij zitte.
,
 zitte eenzaam, Hij neme het kruis in zijne enigheid stil op, zonder groot gebaar te maken, gedachtig zijnde dat het de Heere hem tot zijn best heeft opgelegd; zie Psa 39:10 .
,
 Hij het hem opgelegd heeft Te weten de Heere.
29

Jod

. Hij steke zijn mond in het stof, zeggende: Misschien is er verwachting.
 Hij steke zijn mond Dat is, hij werpe zichzelven zeer deemoediglijk ter aarde voor het aanschijn Gods, bekennende dat Hij hem met gerechtigheid al die ellende oplegt; vergelijk 1Co 14:25 ; Job 42:6 ; Psa 22:16 , Psa 22:30 ; het tegendeel zie Psa 73:8-9 .
,
 Misschien is er verwachting Alsof hij zeide: Ofschoon ik geen uitkomst zie, alle middelen mij omstaande en de hand des Heeren dus zwaar op mij zijnde, nochtans zal ik hopen, vertrouwende dat God mij toch eindelijk zijne genade zal laten smaken. Het woord misschien betekent niet altoos twijfeling of onzekerheid, maar ook dikwijls ene vertroosting of aanporring in zwaarwichtige zaken; gelijk Jos 14:12 . Zie de aantekening Joe 2:14 .
30

Jod

. Hij geve zijn wang dien, die hem slaat, hij worde zat van smaad.
 Hij geve zijn wang dien, Dat is, dat hij met geduld aanneme de slagen en plagen, die hem de mensen onverdiend of zonder wettelijke oorzaak aandoen.
,
 hij worde zat van smaad Zie Job 7:4 . Het is hier te zeggen, met geduld allerlei kwaad verdragen.
31

Caph

. Want de Heere zal niet verstoten in eeuwigheid.
 Want de HEERE De zin is: Ofschoon God de Heere somtijds een tijdlang zijne goedertierenheid zijnen kinderen schijnt te onttrekken, nochtans zal zulks niet altijd duren. Zie 1Co 10:13 . Zie dergelijke spreuken Psa 30:6 , en Psa 73:24 , en Psa 126:5-6 , en Psa 130:7 , en Psa 135:14 ; Isa 27:6-8 , en Isa 54:7-8 ; Jer 10:24 , en Jer 30:11 , en Jer 46:28 ; Hab 3:2 ; 2Co 4:17 ; 1Pe 1:6 .
32

Caph

. Maar als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij Zich ontfermen, naar de grootheid Zijner goedertierenheden.
 naar de grootheid Zijner goedertierenheden Of, naar de veelheid, z.g.; dat is, zijne goedertierenheid is zonder einde.
33

Caph

. Want Hij plaagt of bedroeft des mensen kinderen niet van harte.
 des mensenkinderen Hebreeuws, des mans kinderen, mans voor mensen; zie Job 12:10 .
,
 niet van harte Hebreeuws, niet uit zijn hart; dat is, Hij heeft er geen lust aan, maar de zonden der mensen zijn de oorzaken daarvan; vergelijk Isa 28:21 . En als Hij zijne kinderen kastijdt, dat doet Hij om hen van zondigen af te trekken.
34

Lamed

. Dat men al de gevangenen der aarde onder Zijn voeten verbrijzelt;
 Dat men al de gevangenen der aarde De zin is: Ofschoon de Heere dikwijls de tirannen als roeden gebruikt, zo heeft Hij nochtans daar geen welgevallen aan, dat men al degenen, die door de macht en het geweld in de gevangenis geworpen zijn, zou zonder aanzien van personen en daden te schande maken. Zie Psa 109:16 ; Zec 1:15 ; Luk 6:36 .
,
 verbrijzelt; Dat is, vertreedt. Zie voorbeelden hiervan, Jos 10:24 , en vergelijk Job 5:4 ; Psa 143:3 , en Psa 44:20 .
35

Lamed

. Dat men het recht eens mans buigt voor het aangezicht des Allerhoogsten;
 buigt Dat is, vertrekt, verwijlt, hetzij door valse getuigen of andere onbetamelijke middelen; zie een voorbeeld Luk 18:4 , en vergelijk Exo 23:6-7 ; Deu 16:19 ; 2Ch 19:6-7 .
36

Lamed

. Dat men een mens verongelijkt in zijn twistzaak; zou het de Heere niet zien?
 verongelijkt Hetzij door geweld, gezag of arglistigheid. Hebreeuws, verkeert.
,
 twistzaak; Of rechtvordering, proces.
,
 zou het Zou er de Heere geen acht op geven?
,
 de HEERE niet zien? Die rechtvaardig is; zie Psa 11:7 , en vergelijk Psa 94:5-6 , enz.
37

Mem

. Wie zegt wat, hetwelk geschiedt, zo het de Heere niet beveelt?
 Wie zegt wat, Welk creatuur in den hemel of op de aarde kan met zekerheid zeggen dat zulks zal geschieden, daar het toch niet kan geschieden, tenzij dat het den Heere belieft het te doen? De voorzienige regering Gods strekt zich over alle dingen, die er geschieden in den hemel of op de aarde.
38

Mem

. Gaat niet uit den mond des Allerhoogsten het kwade en het goede?
 Gaat niet uit Is het niet God, die alle dingen in zijn raad besluit, ordineert en in het werk stelt?
,
 den mond des Allerhoogsten Dat is, besluit of bevel; zie Gen 41:40 .
,
 het kwade en het goede? Hebreeuws, kwaden. De zin is: Alle tegenspoed en voorspoed, die den mens overkomt; zie Amo 3:6 .
39

Mem

. Wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden.
 Wat klaagt dan een levend mens? De zin is: Dewijl de mens bij zichzelven genoegzaam overtuigd is waarom God zijne straffen over hem laat komen; te weten om zijner zonden wil; waarom kwelt hij zich en klaagt inplaats van raad te zoeken? Waarom ziet hij meer op zijne ellende dan op de oorzaken derzelve?
,
 zonden Te weten met welke hij de slaande hand Gods op zijn hals gehaald heeft, en hij bidt die af, opdat hij daarvan verlost en bevrijd worde.
40

Nun

. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den Heere.
 wegen onderzoeken en doorzoeken, Dat is, onze gedachten, woorden en werken, gedenkende wat dezelve wel verdiend hebben naar de weegschaal van Gods rechtvaardig oordeel.
,
 laat ons wederkeren tot den HEERE Hebreeuws eigenlijk: laat ons wederkeren tot den HEERE toe; dat is, laat ons hartelijk berouw hebben vanwege onze menigvuldige zonden en om vergiffenis van dezelve bidden, met een vast vertrouwen van het te zullen verkrijgen en met een voornemen van ons leven voortaan te beteren; vergelijk Hos 14:2 ; Joe 2:12 ; 2Co 7:9 .
41

Nun

. Laat ons onze harten opheffen, mitsgaders de handen, tot God in den hemel, zeggende:
 mitsgaders de handen, Anders: tot de wolken; zie de aantekening Job 36:32 .
,
 tot God in den hemel, Die alleen kan en wil vergeven de zonden der boetvaardige zondaren.
42

Nun

. Wij hebben overtreden, en wij zijn wederspannig geweest, daarom hebt Gij niet gespaard.
 daarom hebt Gij niet gespaard Versta hierbij, maar Gij hebt ons wel dapper gekastijd, te weten zolang wij volhard hebben in onze zonden en overtredingen.
43

Samech

. Gij hebt ons met toorn bedekt, en Gij hebt ons vervolgd; Gij hebt ons gedood. Gij hebt niet verschoond.
 Gij hebt ons met toorn bedekt, Eigenlijk naar de Hebreeuwse letter: Gij hebt ons met toorn, als met ene tent overdekt, of Gij hebt ons overtent, of overhut; zie Psa 5:12 .
,
 vervolgd; Te weten met uw rechtvaardige oordelen, overal waar wij heengingen.
,
 Gij hebt niet verschoond Gij hebt geen medelijden gehad over ons noch over onze kinderen, zie boven Lam 2:2 , Lam 2:17 .
44

Samech

. Gij hebt U met een wolk bedekt, zodat er geen gebed doorkwam.
 met een wolk bedekt, Als met een scheidsmuur; vergelijk Isa 59:1-2 .
,
 zodat er geen gebed doorkwam Zodat ons gebed voor uw aangezicht niet kon komen.
45

Samech

. Gij hebt ons tot een uitvaagsel en wegwerpsel gesteld, in het midden der volken.
 tot een uitvaagsel en wegwerpsel gesteld, Of, tot ene afschuring; dat is, tot zulk ene vuiligheid of onreinigheid, die men afschuurt; dat is, tot zulke mensen, waar men een afkeer of afschuw van heeft; vergelijk 1Co 4:13 .
,
 volken Over wie wij eertijds geheerst hebben.
46

Pe

. Al onze vijanden hebben hun mond tegen ons opgesperd.
 hebben hun mond tegen ons opgesperd Zij hebben vrijmoediglijk uitgebazuind al wat zij bedenken konden, dat het enigszins was tot onze oneer strekkende. Zie boven Lam 2:16 , en vergelijk Psa 22:14 .
47

Pe

. De vreze en de kuil zijn over ons gekomen, de verwoesting en de verbreking.
 De vreze en de kuil zijn over ons gekomen, Vergelijk Psa 11:6 ; Isa 24:17 ; Jer 48:43 . De zin is: Wij zijn in een ellendigen staat, in groten schrik en benauwdheid, en wij zien gene uitkomst.
,
 de verwoesting en de verbreking Te weten zijn over ons gekomen.
48

Pe

. Met waterbeken loopt mijn oog neder, vanwege de breuk der dochter mijns volks.
 Met waterbeken loopt mijn oog neder, Dat is, daar komt zulk een overvloed van tranen uit mijne ogen, alsof zij geheel in water versmolten waren; vergelijk Lam 1:16 .
,
 waterbeken Zie Psa 1:3 .
,
 der dochter mijns volks Dat is, van mijn volk, hetwelk ik bemin als mijne dochter, gelijk Lam 1:6 ; zie ook Lam 2:11 , Lam 2:13 .
49

Ain

. Mijn oog vliet, en kan niet ophouden, omdat er geen rust is;
 vliet, Te weten van tranen. Anders: wordt vlietende.
,
 geen rust is; De grote ellende van de dochter mijns volks houdt niet op.
50

Ain

. Totdat het de Heere van den hemel aanschouwe, en het zie.
 Totdat het Dat is, totdat de HEERE metterdaad doet blijken dat Hij ons gunstig is. Zie boven vs.8; idem vs.43, 44, en Lam 2:1 .
,
 de HEERE van den hemel aanschouwe, Aldus noemt ook de apostel Paulus den Heere Christus; 1Co 15:47 .
,
 het zie Te weten mijne ellende.
51

Ain

. Mijn oog doet mijn ziele moeite aan, vanwege al de dochteren mijner stad.
 Mijn oog Dat is, de ellende, die ik met mijne ogen aanschouw.
,
 doet mijn ziele moeite aan, Of, werkt in mijne ziel; dat is, beweegt mijne ziel, of doet mijne ziel wee. Of verteert mijne ziel.
,
 vanwege al de dochteren mijner stad Die namelijk van de vijanden zijn geschonden en gevankelijk weggevoerd. Zie onder Lam 5:11 . Anders: boven al de dochteren mijner stad; dat is, meer dan enige vrouwspersonen gewoon zijn te doen over hetgeen zij allermeest beminnen.
52

Tsade

. Die mijn vijanden zijn zonder oorzaak, hebben mij als een vogeltje dapperlijk gejaagd.
 zonder oorzaak, Dat is, zonder dat ik hun ooit enig kwaad heb gedaan of gezocht te doen. Of zonder dat zij enig voordeel daarvan hebben te verwachten; zie Psa 35:7 , en Psa 69:5 , en Psa 109:3 , en Psa 119:161 .
,
 als een vogeltje Dat is, gelijk een vogelvanger de vogeltjes zoekt te vangen; vergeljk Psa 11:1 , en Psa 102:8 , en Psa 124:7 ; Ecc 9:12 .
,
 dapperlijk gejaagd Te weten om mij ten enenmale ten verderve te brengen. Hebreeuws, jagende gejaagd.
53

Tsade

. Zij hebben mijn leven in een kuil uitgeroeid, en zij hebben een steen op mij geworpen.
 Zij hebben Te weten de vijanden, waarvan vs.52 gesproken is.
,
 mijn leven in een kuil uitgeroeid, Dat is, mij in eigen persoon. De zin is: Zij hebben mij niet alleen gevangen genomen, [hetwel waarlijk geschied is aan den persoon van Jeremia, Jer 37:16 , en Jer 38:6 ] , maar zij hebben ook grote wreedheid gebruikt, pogende mij het leven te benemen. Vergelijk Gen 37:24 .
,
 een steen Het zij om den mond des grafs toe te sluiten, opdat ik er niet kon uitkomen, of om mij te versmachten en te doden.
,
 op mij geworpen Dat is, op het graf, waarin ik lig, of voor de deur des puts, waarin zij mij gesloten hebben. Vergelijk Jos 10:18 ; Dan 6:18 ; Mat 27:60 .
54

Tsade

. De wateren zwommen over mijn hoofd; ik zeide: Ik ben afgesneden!
 De wateren zwommen over mijn hoofd; Versta hier door de wateren vele en grote ellenden; zie Psa 69:2-3 , en Psa 124:4-5 . De profeet spreekt in den persoon van Gods volk, doch alzo dat hij somtijds [als een lid van Gods volk] zijn lijden voorstelt, dat hem was overkomen, en de genade, die hem God bewezen had, zijnde een voorbeeld en vertroosting voor Gods volk.
,
 ik zeide Ik beeldde mijzelven in en sprak.
,
 Ik ben afgesneden Het is ten enenmale met mij gedaan, ik zie geen middel van verlossing, maar veel meer het tegendeel; vergelijk Psa 31:23 , met de aantekening.
55

Koph

. Heere! Ik heb Uw Naam aangeroepen uit den ondersten kuil.
 uit den ondersten kuil Hebreeuws, uit den kuil der benedenheden; dat is, toen ik in de uiterste benauwdheid was; zie Psa 88:7 ;, en Psa 120:1 .
56

Koph

. Gij hebt mijn stem gehoord, verberg Uw oor niet voor mijn zuchten, voor mijn roepen.
 Gij hebt mijn stem gehoord, Dat is, Gij hebt mij gegeven hetgeen waar ik U om gebeden heb.
,
 verberg Uw oor niet Weiger toch voortaan niet, acht te geven op mijn ijverig en hartgrondelijk gebed.
,
 voor mijn zuchten, Anders: opdat ik adem moge scheppen.
57

Koph

. Gij hebt U genaderd ten dage, als ik U aanriep; Gij hebt gezegd: Vrees niet!
 genaderd Dat is, uw gunstige hulp laten smaken, hetwelk Gij mij zo duidelijk hebt te kennen gegeven, alsof Gij met uitgedrukte woorden tot mij gezegd hadt: vrees niet; Isa 41:10 .
58

Resch

. Heere! Gij hebt de twistzaken mijner ziel getwist, Gij hebt mijn leven verlost.
 Gij hebt de twistzaken mijner ziel getwist, Dat is, Gij hebt mij beschermd en verlost, als men mij zocht te doden. Vergelijk Jer 38 ; zie ook Psa 35:1 .
,
 Gij hebt mijn leven verlost Dat is, Gij hebt mij verlost uit de handen dergenen, die mij wredelijk zochten te doden.
59

Resch

. Heere! Gij hebt gezien de verkeerdheid, die men mij aangedaan heeft, oordeel mijn rechtzaak.
 de verkeerdheid, Hebreeuws, mijne verkeerdheid; dat is, die mij aangedaan is; Jer 2:2 .
,
 oordeel mijn rechtzaak Dat is, neem mijne zaak aan en oordeel mij naar mijne oprechtheid, help mij tot mijn recht. Vergelijk Psa 43:1 .
60

Resch

. Gij hebt al hun wraak gezien, al hun gedachten tegen mij.
 hun Te weten van mijne vijanden.
,
 wraak gezien, Dat is, hoe wraakgierig, ja ook hoe bloedgierig zij tegen mij zijn.
61

Schin

. Heere! Gij hebt hun smaden gehoord, en al hun gedachten tegen mij;
 hun smaden gehoord, Dat is, hun spijtige en smadelijke woorden, die zij over mij uitgestort hebben.
62

Schin

. De lippen dergenen, die tegen mij opstaan, en hun dichten tegen mij den gansen dag.
 De lippen dergenen, De woorden mijner vijanden, waarmede zij mij dreigen.
,
 hun dichten Dat is, de gedachten van hun boos hart.
,
 tegen mij den gansen dag Versta hierbij, hebt Gij gehoord.
63

Schin

. Aanschouw hun zitten en opstaan; ik ben hun snarenspel.
 hun zitten en opstaan; Zie Psa 1:1 , en Psa 139:2 , en vergelijk Isa 37:28 .
,
 hun snarenspel Zie boven de aantekening vs.14, en Job 30:9 .
64

Thau

. Heere! geef hun weder die vergelding, naar het werk hunner handen.
 hun weder die vergelding, Te weten welker liedjes en snarenspel ik ben, gelijk vs.63.
,
 naar het werk hunner handen Zie Psa 28:4 , en Psa 94:2 .
65

Thau

. Geef hun een deksel des harten; Uw vloek zij over hen!
 een deksel des harten; Dat is, zulke bedwelming en mist des harten, die hen berooft van alle manhaftigheid en moed, alzo dat zij ons geen kwaad kunnen doen.
66

Thau

. Vervolg ze met toorn, en verdelg ze van onder den hemel des Heeren.
 van onder den hemel des HEEREN Dat is, overal, zo wijd als de hemel strekt, gelijk Exo 17:14 ; Deu 7:24 , en Deu 25:19 , en Deu 29:20 ; 2Ki 14:27 .
Copyright information for DutSVVA